|
|
|
Jazzques, Jacques Prouvost, A+ (14/06/2011)
"J’avais reçu ce disque, étrange et fascinant, édité par El Negocito Records, mais je n’avais jamais eu l’occasion d’en parler. Il a été enregistré live, lors du festival Ah-Um à Milan en 2008. Totalement improvisé. Un ovni. Un must. "(...)"Le premier morceau est une lente progression plaintive. Telle le chant d’une sirène, Lynn nous ensorcelle. Puis tout devient nerveux. Comme une mouche prisonnière d’un verre, le sax tente de s’échapper. Les rythmes deviennent erratiques, Manolo tire sur les cordes de sa contrebasse, Joao casse aussitôt les tempos qu’il initie… On plonge ensuite dans un rêve d’enfant. Ambiance amniotique, sourde, feutrée. Le rêve est légèrement agité. L’archet de Manolo grince tendrement, Riccardo dépose un souffle chaud et rassurant. Joao s’aide de sachets plastiques pour frotter les peaux des tambours. Lynn ressort ses kazoo, clochettes, petites cymbales, hochets. Elle chante une histoire sans image. On flotte entre rêve et réalité, entre angoisse et apaisement, entre nervosité et langueur. Le quartette nous emmène dans un monde musical étonnant, il tente de nous câliner, de nous bercer, de nous blesser aussi, et de nous perdre… pour mieux nous rattraper au dernier moment. L’expérience est déroutante, mais tellement excitante. Il y a une telle connivence entre les musiciens, qu’ils peuvent improviser des histoires comme ils veulent. C’est un cadavre exquis. Exquis. (...)."
Guy Peters, Draai om je Oren (06/03/11)
"De Italiaanse tenorsaxofonist Riccardo Luppi heeft een sound die soms erg sterk op die van de Amerikaan David S. Ware lijkt, en dat terwijl de ritmesectie die hem hier ondersteunt (bassist Manolo Cabras en drummer João Lobo) met even veel verve de vrije oorden opzoekt. Sommige passages zijn duidelijk geworteld in de freejazzrevolutie van de jaren zestig (denk aan Albert Ayler, Archie Shepp en Pharoah Sanders), met een bluesy schwung en nerveus onderliggend gerammel dat misschien niet echt 'swingt', maar dan toch een immense dynamiek aan het geheel geeft. Wat dit kwartet een ongewone, zelfs markante sound geeft, is de aanwezigheid van Lynn Cassiers (zie ook Jozef Dumoulins project Lidlboj), een jazzzangeres met een zwak voor elektronische speeltjes en manipulatie, die regelmatig erg bepalend is voor het totaalgeluid. Is het soms al zoeken naar pure (free-)jazz bij deze band, dan sleurt zij haar drie kompanen vaak mee in haar kielzog, op weg naar een avant-gardewereld, waar elektro-akoestisch experiment en rotzooien met textuur dominant zijn. Hoewel ze ongetwijfeld een aardig stukje kan zingen, krijg je dat zelden te horen; die stem wordt immers verwerkt met loops, vervormd en bewerkt, en breekt soms resoluut met het conventionele door te kiezen voor het met noise flirtende experiment, wat niet altijd even goed uit de verf komt. Bij het onheilspellende 'Caronte's Bell' denk je meteen aan Diamanda Galás' hysterie en tijdens het etherische 'Cross Fades' zorgt haar sirenengezang voor een verrukkelijk contrast met Luppi's klaagzang op de tenorsax, maar in 'Sure Enough' blijft het vooral steken bij kinderlijke theatraliteit. Gelukkig krijgt de tweede helft van het stuk nog een potige free-jazz wending."
|
|
|
|